Fred Pollack 'Creativiteit uit gemis' (Tentoonstelling van 25 februari t/m 26 maart 2022)

Bert Kuipers, Owner Bert Kuiper Kunsthandel Gallerease
Bert Kuipers
Owner Bert Kuiper Kunsthandel
5 Artikelen

Op een van zijn tentoonstellingscatalogi uit 2005 prijkt op de achterkant een foto van Fred Pollack. Alleen zijn Rembrandteske gezicht doemt op uit het duister, de rest van zijn lichaam blijft verborgen. Indringend kijkt hij ons aan om zo weer ongemerkt met het donker te vervloeien, alsof hij er niet was. Hij heeft met een vastberaden blik gezegd wat hij te zeggen had, op linnen weliswaar, in een geheimtaal van tekens die verbonden zijn met een betekenislaag waartoe hij alleen de sleutel heeft. 

Zijn schilderijen doen hermetisch aan, omdat nooit direct duidelijk wordt hoe de abstractie op het doek zich verhoudt tot het object in de realiteit of de gedachten van de maker. Ze zijn zintuiglijk gemaakte gevoelens, metaforen en symbolen gepenseeld op een vuil wit fond dat aangebracht is op al eerder gebruikt materiaal. Daarin zijn met een boor kleine gaten aangebracht die in de diepte een reservoir proberen te bereiken met horten en stoten; een 'aangetast verleden', zoals hij zelf zegt. 

Fred Pollack wordt in 1943 in Enschede geboren op een moment dat zijn vader al vergast is in Auschwitz. Wat later, als zijn moeder bij een razzia wordt opgepakt, ligt de kleine Fred in een kinderwagen in de tuin. De doortastendheid van de buren zorgt ervoor dat het kind niet wordt meegenomen. Zij leggen Fred in het bedje naast hun zoon die een half jaar ouder is. De verzetsman, dominee Leendert Overduin brengt Fred onder bij een pleegoudergezin in Enschede dat op zijn beurt ook weer onderduiken moet. Moeder sterft in Bergen Belsen aan de gevolgen van uitputting.

Of het verhaal klopt van die razzia in Enschede is niet helemaal zeker, want in 2014 hoort Pollack dat zijn moeder in Amsterdam is opgepakt. De aanloop naar het lot van zijn ouders is een groot zwart gat. In Het Joodsche Weekblad van 1 januari 1942 staat een advertentie: 'Verloofd: Lotte Gadiel en Lutz Pollack, Amsterdam: Meerhuizenpl. 134 ', Enschedé: Schouwinkstr. 25.' Beide namen zijn later terug te vinden in de registers van de dood in Westerbork; personalia behorend bij een weggemaakt bestaan.

  

Het is januari in Coronatijd. We zitten aan de eettafel in zijn huis in Garnwerd en kijken uit over het weidse Groningse landschap dat zich hult in een diffuus licht. Op een tak in één van de bomen op het erf probeert een sperwer een agressieve ekster van zich af te wieken.  Pollack oogt breekbaar. Hij loopt met een rollator; de gevolgen van een gecompliceerde enkelbreuk die hij enkele jaren geleden opliep. Zijn revalidatie was een langdurig proces vol introspectie dat hem dichter bij zichzelf en zijn traumatische verleden bracht. Omdat schilderen niet mogelijk is wendt hij zich tot de poëzie die eveneens in hem blijk te huizen.

Niet toevallig want het woord stamt van het Griekse poiein, dat 'het maken van vorm'  betekent. Pollack is psychiater in ruste. Hij  was in die hersteltijd zijn eigen patiënt. Tijdens ons gesprek formuleert hij bedachtzaam in afgemeten zinnen, zo nu en dan een korte pauze inlassend. Gaandeweg slaat de vermoeidheid toe. Parkinson is onverbiddelijk in de sloop van een lichaam.

 “Ik herinner me het nog heel goed, ik moet een jaar of vijf zijn geweest, toen mijn pleegmoeder mij en mijn tweelingzusje, Marion, bij haar in bed riep. Ze vertelde dat zij en mijn vader niet onze ouders waren. Toen ging bij mij het licht uit. Ten eerste was het te vroeg, maar buiten dat. Ze zei: 'Ga maar naar de badkamer en geef papa maar een zoen.' Die was zich net aan het scheren. Mijn pleegouders scheelden twintig jaar en mijn pleegvader was eigenlijk altijd een ouwe man voor mij. Vanaf dat moment kwam ik in een ander vaarwater terecht." 

"Ik kom uit een familie met allemaal kleermakers en mijn moeder was coupeuse. Het enige dat ik van mijn biologische ouders heb is een trouwfoto en een foto van mijn moeder met een kind op de arm. Of ik dat kind ben... nou, dat weet ik niet. Marion, mijn zus, is heel snel bij de moeder weggehaald en ik mocht blijven. Marion is naar een klooster gebracht. Ik weet pas sinds kort hoe het met mijn afkomst werkelijk zit. Mijn moeder komt uit Beuthen, uit een gebied dat tussen Duitsland en Polen heen en weer is geschoven.

Ze had een zus die in Engeland woonde, tante Helen. In Amsterdam tante Frieda en een broer, Curt Gadiel die daar de Wiener Werkstätte had, een zaak aan de Keizersgracht waar hij bontjassen en maatkostuums verkocht. De Gadiels blijken in Beuthen, een hele grote familie te zijn geweest met heel veel sociale contacten, waarvan er een hele hoop al voor de oorlog gevlucht zijn naar Canada, Australië en New York. Ik denk vanwege pogroms. Mijn vader heeft  in 1942 een kleermakerszaak in Enschede geopend met een andere Pollack, geen familie. Ik vind dat getuigen van moed, in oorlogstijd. Mijn vader is volgens de aantekeningen  van het Rode Kruis eind februari 1943 gestorven. Ik ben geboren 11 april 1943. Hij is na aankomst in Auschwitz samen met zijn broer Hans de volgende dag vergast.”

 

"Ik ben terechtgekomen in de onderduik door dominee Overduin. Die naam is een begrip in Enschede. Ze hebben mij eerst naar de nonnen van het katholieke ziekenhuis in Enschede gebracht. Zij behoorden tot een Duitse orde. Later kwam ik bij de familie Frankenhuis, die tegenover Overduin woonde. Dat waren ook joodse mensen. Zij moesten op een gegeven moment uit hun huis en werden ondergebracht bij een katholieke mevrouw, tante Annie.

Op een dag komt daar een pater en die zegt tegen mijn moeder: 'Dit jongetje moet katholiek opgevoed worden'. Dat vond tante Annie ook, want dan kwam er weer een zieltje bij. Toen zei mijn pleegmoeder: 'Luister als ik een kind uit een katholiek milieu joods opvoed, wat vindt u daar dan van?'. 'Nee', zei die pater, 'dat kan niet!'. 'Dus dan is het duidelijk' zei mijn pleegmoeder: 'dit jongetje wordt joods opgevoed'. Dus heb ik mijn bar mitswa gedaan en alles wat erbij kwam. Er ontstond een roddel in de joodse gemeenschap van Enschede dat ik niet besneden was. Dat werd in de oorlog niet gedaan en dus moest dat alsnog gebeuren, vond men. Ik denk, jullie kunnen me wat, je blijft van mijn pik af."

"Ik was nooit arts geworden als ik in het gezin van mijn biologische vader en moeder was opgevoed. Dan was ik kleermaker geworden en had ik in Duitsland een sjiek klein winkeltje met leer gehad. Daar fantaseer ik nog wel eens over. Maar ik heb door mijn pleegouders de mogelijkheid gekregen om arts te worden. Voordat ik zover was heb ik heel wat obstakels moeten nemen. Ik kon niet rekenen en niet lezen. Ik was dyslectisch en had dyscalculie. Die  woorden bestonden toen nog niet. De klas lag dubbel van het lachen, want ik las natuurlijk de meest idiote dingen.

Ik was bang om een beurt te krijgen. Als we moesten voorlezen dan zat ik in de stress. Die lagere school was een ramp. Ik was een angstig kind. Op de middelbare school probeerde ik mee te liften met de jongens die wel goed konden leren. Ik overwerkte me. In die periode had mijn pleegvader allerlei gezondheidsklachten en ik voelde: die gaat dood. Ik was bang voor de tweede keer wees te worden. Dus ik begon magisch te denken. Honderd keer het tafellaken opvouwen en dan gaat die niet dood.  Maar bij numero 81 was ik de tel kwijt. Dus begon ik opnieuw."

 

"Ik zakte voor mijn eindexamen. Goed tekenen kon ik wel en ik had een geweldig kleurgevoel. Op school merkte men dat niet op, mijn moeder zag het wel. Maar toen ik naar de kunstacademie wilde, vond ze dat ik maar een echt vak moest leren. Ik heb me daartegen nog verzet, maar ben achteraf heel blij dat ik nog een keer eindexamen heb gedaan en dat ik geneeskunde ben gaan studeren in Amsterdam. Ik voelde me thuis in die studie. Ik had al heel lang het gevoel dat ik iets met de psychiatrie wilde doen. Ik had al snel door dat het het meest creatieve specialisme is. Door mijn dwangmatigheid in mijn jeugd, had ik het idee dat ik wist waar een patiënt mee zat. Ik kreeg een soort contact met wat patiënten doormaken. Ik was natuurlijk ook wel geïnteresseerd in wie ik zelf was."

"Ik heb gedurende mijn leven enorm last gehad van antisemitisme. Als kind ben ik na de oorlog heel vaak uitgescholden voor 'smerige vieze jood'. En als ik dan bij een vriendje wilde spelen dan heette het 'jij mag niet hier komen want jij bent een jood'. Ook tijdens mijn ontgroening in Amsterdam had ik ermee te maken. Driehonderd man op de grond  en dertien man achter de tafel. Een van die kerels zegt: 'Joden kan ik op tien meter afstand ruiken'. Ik ga staan en zeg 'dan ruik jij me nu!'. De andere joodse jongens bleven zitten. Ik dacht als je nu blijft zitten dan ben je geen knip voor de neus waard. In mijn praktijk als psychiater had ik er ook mee te maken. Van een psychotische patiënt kreeg ik eens te horen dat ze vergeten waren mij te vergassen.

Het huis van Pollack staat in een wijd open landschap. Iedereen kan naar binnen kijken, maar de jaloezieën voor de ramen van zijn atelier zijn permanent neergelaten. Het lijkt alsof hij zijn ziel heeft verblind en niemand mag zien hoe hij zijn gevoelens in zijn schilderijen vertaalt. "Toen ik nog een praktijk had, ben ik pas 's avonds na het werk begonnen met schilderen. Ik heb altijd met neonlicht geschilderd. Het atelier ligt op het zuiden en dan komt er veel licht binnen. Dat zou ik niet kunnen gebruiken. Misschien heb ik wilde niet pronken met een creativiteit die voortkomt uit gebrek. In mijn recentere werk laat ik meer van mijn ziel zien. Maar ik schilder nog steeds met kunstlicht. De wereld van mijn atelier is niet de echte wereld en daarom is er geen Parkinson is daar. Het is een beetje zoals die kleine jongen die al vroeg ontdekt dat de wereld niet zijn wereld is."

"Natuurlijk hebben wij als mensen een aangeboren neiging om afstand te houden van traumatische dingen, dat is je overlevingsstrategie en dat kun je in mijn werk zien als wat niet mag worden gezien, wat niet mag worden gehoord, wat niet mag worden gevoeld, etc. Natuurlijk weet je maar ten dele wat dat is. Verdediging is niet zo, o, dat is een slechte geschiedenis, daar moet ik vanaf blijven. De angst is genetisch bepaald, het kan worden doorgegeven aan de volgende generatie , dus erfelijk worden.

Dit is veel Joodse mensen overkomen. Die angst heb ik blijkbaar ook in mij. We zijn een beetje voorgeprogrammeerd ondanks het feit dat we geconditioneerde wezens zijn. En toch zijn wij wezens die acceptatie van de buitenwereld nodig hebben. We worden gezien door de ogen van een ander. Mijn schilderijen worden gezien door de ogen van een ander. Ik heb ooit gezegd dat ik mij in mijn kunst van de neurose bevrijd. Dat geeft je identiteit een duwtje in de goede richting. Er is vrijheid. Geen ogen meer in je nek.”

"Het verbergen van het verleden is ook niet langer houdbaar. Dat uit zich in mijn recentere werk. Daar zit veel meer licht in. Het is veel kleurrijker geworden, losser van toon en ik laat zo nu en dan de humor toe. Ik heb wat meer kleren uitgetrokken en ik ben minder bang voor gevoelens. Als ik echt goed gemotiveerd ben om een schilderij te maken dan wordt mijn motoriek aangesproken en mijn ratio en dan staat het schilderij er soms in een vloek en een zucht op. Ik heb een alternatief tekensysteem ontworpen door de dyslectie".

Dat is goed te zien op de vroegere schilderijen. De analogie met zijn Parkinson dringt zich plotseling op. Pollacks analyse is klinisch: "Toen ik de diagnose kreeg zakte ik in een diepe put en ondanks alles is deze laatste tijd toch wel de meeste kloterige periode die ik heb meegemaakt. In het begin zie je Parkinson als een vriend dan weer als vijand. Maar de ziekte is een systeem en ik ben een systeem en je moet kijken of jij die systemen een beetje met elkaar in balans kunt brengen. De kunst helpt daarbij."

 

According to Pollack, what his work expresses cannot be adequately expressed in a language of understanding. What can be seen in the early paintings is beyond the limits of his (image) language. A work gradually arises, while painting, turning the canvas, now stepping back, then painting over again, until the work is declared 'finished' and he has recognized his intention in it.

A work is not given a title that could give the viewer a hand for interpretation. Even in the figuration that appears more and more often, a work does not flinch at first. But if you open up and look closely, you will see that in recent work Pollack's world increasingly presents itself as a condensed anecdote, now as a farce, then as a tragedy and sometimes as both at the same time. Life is lived on it in the present and understood in the past.

De schilderijen van Fred Pollack zijn te zien en te koop van 25 februari t/m 26 maart 2022 bij Bert Kuipers Kunsthandel in Enschede. Maak een afspraak voor bezichtiging via het contactformulier Bert Kuipers Kunsthandel. Wilt u alvast een aantal schilderijen van Fred Pollack online bekijken dan kan dat hier via Gallerease.


Geschreven door Bert Kuipers op 07 Sep 2020, 13:24 Categorie Kunstenaar ProfielenTagged Modernisme, Interview, Abstracte kunst, Moderne kunst (1860s-1970s)
All artworks